Voornaamwoorden
Persoonlijke voornaamwoorden
- In de onderwerpsvorm
I | ik |
you | jij, u, jullie |
he | hij |
she | zij |
it | het |
we | wij |
they | zij |
- In de voorwerpsvorm
me | mij |
you | jou, u, jullie |
him | hem |
her | haar |
it | het |
us | ons |
them | hen, hun, ze |


Overzicht tabel
[table]Persoon, onderwerpsvorm, NL, niet-onderwerpsvorm, NL
Eerste enkelvoud, I, ik, me, mij
Tweede enkelvoud, you, jij, you, jou
Derde enkelvoud, he / she / it, hij / zij / het, him/her / it, hem/haar / het
Eerste meervoud,we, wij, us, ons
Tweede meervoud, you, jullie / u, you, jullie/u
Derde meervoud, they, zij, them, hen/hun
[/table]Verschil in gebruik met voorbeeld
Het verschil zit hem in het feit of het persoonlijk voornaamwoord al dan niet het onderwerp is van een zin.
[table]
Onderwerpsvorm, niet-onderwerpsvorm
I love him, He hates me
You love him, He hates you
He loves him, He hates him
She loves him, He hates her
It loves nothing, He hates it
We love him, He hates us
You love him, He hates you
They love him, He hates them
[/table]Weetje: ik schrijf je in het Engels altijd met een hoofdletter: het is dus altijd “ I “, zelfs in het midden van een zin.
Bv. I love him
Bv. He loves the way I walk
Wederkerende voornaamwoorden
De 2de persoon heeft in het Engels een aparte meervoudsvorm:
myself | ourselves |
yourself | yourselves |
himself/herself/itself | themselves |
Wederkerende voornaamwoorden komen na het werkwoord te staan:
I made this cake myself | Ik heb deze cake zelf gemaakt |
Michael is looking at himself in the mirror | Michael kijkt naar zichzelf in de spiegel |
Betrekkelijke voornaamwoorden
Onderwerp | Voorwerp | Bezit | |
Personen | Who/that | Who/that | whose |
zaken | Which/that | Which/that | Whose / of which |
That kan zowel voor personen als voor zaken gebruikt worden, terwijl who alleen voor personen kan en which alleen voor zaken kan gebruikt worden.
Aanwijzende voornaamwoorden
Enkelvoud
this | deze, dit |
that | die, dat |
This is my house | Dit is mijn huis |
That is John’s house | Dat is John’s huis |
Meervoud
these | deze |
those | die |
These are sheep | Deze zijn schapen |
Those are goats | Die zijn geiten |